Wie de geschiedenis van het Rijksonderwijs bestudeert, zal herhaaldelijk - bijna had ik gezegd voortdurend - stuiten op de klacht dat het Rijk te weinig geld beschikbaar stelt voor zijn eigen onderwijs, te weinig geld heeft voor de aanschaffing van leermiddelen, te weinig doet voor een goede huisvesting. Wat die huisvesting betreft is de laatste twintig jaar veel van de achterstand ingelopen en ook hier in Venlo zijn de huisvestingsproblemen sedert enkele jaren tot het verleden gaan behoren nadat dit prachtige schoolgebouw in gebruik is genomen.
Toch gaat de vergelijking die ik een aantal jaren geleden maakte nog wel op: ik vergeleek toen de houding van ons departement ten opzichte van de Rijksscholen met de houding die een hoofdonderwijzer aanneemt tegenover zijn zoon die bij hem in de hoogste klas zit. Dat hoofd van de school zal alles doen om ook maar de schijn te vermijden dat hij zíjn zoon voortrekt, en hoewel hij - dat mogen we aannemen - zeer op die jongen is gesteld, zal hij zich tot het uiterste inspannen om die genegenheid
niet in het openbaar te tonen.
Zo ongeveer gedraagt ook het Rijk zich tegenover zijn eigen scholen; we zouden het aldus kunnen formuleren: Het Rijk houdt van ons en omdat het van ons houdt, houdt het ons kort. En dan heeft het woord "kort" hier geen temporele betekenis; als dat het geval was, zouden we hier vandaag niet zo opgewekt bijeen zijn.
Ik ben dus niet uit materiële overwegingen een voorstander van dat Rijksonderwijs. Ik ben er een voorstander van, omdat ik voorstander ben van openbaar onderwijs, en omdat door al de jaren heen de Rijksscholen uitstekend hebben gefunctioneerd als openbare scholen.
De oude Rijkshogereburgerscholen vinden we vooral in "de provincie", in de middelgrote gemeenten buiten de Randstad. Als streekscholen zijn ze - in de meer dan honderd jaar van hun bestaan - van onschatbare betekenis geweest.
In het Gedenkboek van de vroegere Rijks Leraren Vereniging uit 1967 lees ik: "Voor tienduizenden jongens en meisjes uit kleine en soms afgelegen dorpen zijn de Rijkshogereburgerscholen de instellingen geweest die hun de mogelijkheid openden tot een succesvolle carrière. Of men woonde in Tzummarum of Irnsum, in Hem of Middelie, in Kantens of Leens, in 's Heer-Arendskerke of Hontenisse, een Rijks h.b.s. was binnen "fietsbereik".
Het middelbaar onderwijs was - in de voorstelling van Thorbecke - bestemd voor "een aanzienlijk deel des volks, de kern der tegenwoordige maatschappij".
De hogereburgerscholen zijn nooit standenscholen geweest - het waren hogere scholen voor de jongens en weldra ook de meisjes uit de burgerij, die voor dat onderwijs . de nodige belangstelling en capaciteiten bezeten. Dat die formulering van Thorbecke nu niet meer geldt en dat het middelbaar onderwijs (om de oude term nog even te
gebruiken) nu niet meer bestemd is voor een aanzienlijk deel des volks, maar voor het gehele volk, is een gevolg van verheugende maatschappelijke veranderingen, waardoor de sociale verschillen aanmerkelijk zijn verkleind.